Over het oppervlak van onze aardbol worden vele talen gesproken en die verscheidenheid is een rijkdom maar soms ook heel lastig. Talen ontwikkelen zich. Ook Esperanto is niet zomaar uit het niets ontstaan.
De Bijbel
Het bijbelse verhaal van de toren van Babel is een oud voorbeeld waarin wordt geprobeerd te verklaren hoe de verscheidenheid van talen is ontstaan. De mensen begrepen elkaars taal niet meer en daardoor liep de bouw van de toren spaak, aldus het verhaal in Genesis.
Ook de Bijbel zelf ontsnapte niet aan het probleem. Maar weinig mensen kunnen de Bijbel nog in de oorspronkelijke taal lezen. Al snel verschenen vertalingen in allerlei talen die voor de meeste mensen volkomen onbekend zijn.
Middeleeuwen: Het Latijn
In de middeleeuwen was er een taal die in een groot deel van de bekende wereld werd gesproken: Latijn. Bijna alle wetenschappelijke boeken werden in het Latijn geschreven, een taal die alleen werd begrepen door mensen die daarvoor waren opgeleid. En vergis je niet: Latijn is een pittige taal om te leren met veel en ingewikkelde regels. Niet weggelegd voor iedereen.
Er waren revolutionaire geesten die besloten hun boeken in de taal van de gewone man te schrijven: Duits, Frans, Italiaans, Engels, Nederlands etc.
Dat betekende wel dat deze boeken maar in een beperkt gebied toegankelijk waren.

Diverse pogingen
In de 16e eeuw begon men na te denken over internationale talen.
Descartes (1596-1650) was één van de eersten die over het taalprobleem nadacht. Hij geloofde dat het mogelijk moest zijn een taal te construeren en dacht er over na hoe zo’n taal er uit zou moeten zien.
Comenius (1592-1670) zag ook wat in een kunsttaal en in zijn boek ‘Via Lucis’ (‘De weg van het licht’) gaf hij aanwijzigen voor hoe zo’n taal moest worden opgebouwd. De overeenkomsten met het latere Esperanto zijn groot.
Leibniz (1646-1716) ontwierp een beeldschrift waarbij betekenissen werden overgebracht onafhankelijk van een gesproken taal. Zo’n beeldschrift noemen we een ‘Passigrafie’.
Passigrafieën worden tegenwoordig veel gebruikt. Denk aan de iconen in stations, verkeersborden, wasvoorschriften etc.
Veel van deze denkers waren vooral geïnteresseerd in de wetenschappelijke aspecten van taal, maar met de Franse revolutie kwam het verbeteren van de communicatie tussen de volken meer voorop te staan.
Joseph de Maimieux publiceerde in 1797 zijn Pasigraphie: Een schrijftaal, nog steeds niet geschikt voor mondeling gebruik, die was gebaseerd op 12 karakters die volgens bepaalde regels met elkaar gecombineerd konden worden.
Het besef begon te dagen dat een nieuwe taal die werkelijk de communicatie tussen volken kan verbeteren ook gesproken moet kunnen worden.
In de 19e eeuw richtte men zich meer op het vereenvoudigen van bestaande nationale talen. Talen als Universalsprache, Pasilingua, Mondolingue en Angio-France ontstonden.
Volapük
In 1879 lanceerde de katholieke geestelijke Johann Martin Schleyer (1831-1912) het Volapük.
Deze taal werd snel verbreid en leek een goede internationale taal te kunnen worden.
De grammatica werd veel eenvoudiger dan die van de bestaande nationale talen, maar de zinsbouw, de woordvolgorde en de woordenschat (veel éénlettergrepige woordjes) waren toch vrij lastig. Er werden enkele Volapük-congressen gehouden maar dan wel in de Duitse taal, niet in het Volapük. In 1889 was er een congres in het Volapük, maar daar bleek wel dat de taal niet echt geschikt was voor mondelinge communicatie. Er ontstonden verbeteringsvoorstellen en die werden door Schleyer afgewezen. Hierna ging het bergafwaarts en het Volapük is nu zo goed als verdwenen.
En dan is Esperanto er
In 1887 verscheen het eerste Esperanto-leerboek in het Russisch, Pools, Duits, Frans en Engels. Het was geschreven door de oogarts Dr. L.L. Zamenhof die in Bialystok geboren was. In Bialystok woonden Joden, Polen, Russen, Duitsers en Litouwers en elke groep sprak zijn eigen taal, waardoor veel problemen, onbegrip en ruzies ontstonden.
Hij probeerde een taal te ontwerpen, maar de eerste poging was niet succesvol.
Toen hij tijdens zijn studie Engels leerde zag hij dat een grammatica ook eenvoudig kan zijn.
Hij onderzocht welke grammaticale vormen zinvol zijn en welke niet.
Hij koos vooral woorden uit de Germaanse en Romaanse talen omdat die talen in zijn wereld het meest gebruikt werden.
Door een slim systeem van voor- en achtervoegsels bleek dat de taal kon volstaan met een kleinere woordenschat. Een voorbeeld: ‘mal’ duidt het tegenovergestelde aan van het woord dat er op volgt. ‘Bela’ betekent ‘mooi’, ‘malbela’ betekent ‘lelijk’. Je hebt dus geen afzonderlijke woorden nodig voor ‘mooi’ en ‘lelijk’. Zo kent het Esperanto 10 voorvoegsels en 30 achtervoegsels waardoor je veel minder woorden uit je hoofd hoeft te leren.

Toen Zamenhof in 1887 zijn Esperanto-leerboek publiceerde deed hij dat onder de naam Dr. Esperanto (“Hij die hoopt”). Het was geen onmiddelijk succes want in 1887 waren de verwachtingen rond Volapük nog hoog gespannen, dat zou niet heel lang duren maar het stond de opkomst van Esperanto wel enige tijd in de weg.
Maar na verloop van tijd begonnen de reacties op gang te komen. Steeds meer mensen gingen zich interesseren, de ervaringen waren goed. Maar het was wel de vraag hoe het zou zijn als veel mensen gingen proberen te spreken in deze taal?
In 1905 werd het eerste Esperanto-congres gehouden in Boulogne-sur-Mer in Frankrijk. Er kwamen bijna 700 congresgangers uit 20 landen. Het was een succes, men sprak de taal vloeiend en men begreep elkaar!
Ontwikkeling van het Esperanto
Talen ontwikkelen zich. Nieuwe begrippen als computer, ruimtevaart, internet bestonden nog niet in de tijd van Zamenhof. Er ontstaan nieuwe woorden, de bestaande voorvoegsels en achtervoegsels kunnen daar vaak bij helpen en die woorden vinden ingang of niet. Als een woord eenmaal geaccepteerd wordt zal het worden opgenomen in de woordenboeken.
Wat er ook verandert in het Esperanto, een verandering mag nooit ingaan tegen een aantal vaste regels die zijn vastgelegd in Fundamento de Esperanto (het “Taalfundament van het Esperanto”), dat de grondbeginselen van de taal bevat, de 16 basisregels, een woordenlijst van 1800 stamwoorden en een aantal oefeningen.
Esperanto en literatuur
Zamenhof was er van overtuigd dat een taal zonder literatuur niet behoorlijk kan functioneren als volwaardig internationaal communicatiemiddel. Daarom schreef hij zelf literatuur in het Esperanto. Ook werden veel vertalingen in het Esperanto gemaakt.
Na de eerste wereldoorlog bewees Kalocsay (1891-1976) de gelijkwaardigheid van het Esperanto met bestaande nationale talen voor vertalingen, ook van poëzie. Als zijn meesterwerk beschouwt men zijn vertaling van Dantes Inferno in rijmende terzinen.
Esperanto in de wereld
Welke taal over de hele wereld gesproken wordt, is iets dat wordt bepaald door de geschiedenis; welk volk heeft de meeste macht. De Romeinse overheersing van een groot deel van Europa had tot gevolg dat lange tijd het Latijn dé internationale taal bleef.
Iets soortgelijks geldt voor het Engels. Het feit dat over de hele wereld Engels wordt gesproken heeft veel te maken met het koloniale verleden van Engeland.
Welke taal wordt geaccepteerd als wereldtaal heeft weinig te maken met de eigenschappen van de taal zelf. Het gaat niet om eenvoud en zeggingskracht, maar heeft meer met macht en politiek te maken.
Esperanto geeft iedereen dezelfde uitgangspositie. Bijna iedereen heeft Esperanto op latere leeftijd moeten leren. Dat geeft iedereen dezelfde kans. Het is een eenvoudige en efficiënte taal zodat iedereen het snel kan leren.
In een wereld waarin steeds meer internationale communicatie plaats vindt, denk bijvoorbeeld aan de EU, gaat veel tijd, geld en energie verloren met allerlei vertalingen. Esperanto als tussentaal kan hier uitkomst bieden. Als iedereen maar één extra taal leert (Esperanto) kan iedereen met elkaar communiceren zonder dat een nationale taal als voorkeurstaal gaat gelden.
Door haar eenvoud is Esperanto heel geschikt als basis voor talenstudie. Het leren van Esperanto versnelt de latere studie van andere talen.